Vooroorlogse situatie
1896-1944
​
​De Batavierenweg en Barbarossastraat werden aangelegd in 1896, als onderdeel van de 19e eeuwse stadsuitleg. Na het opheffen van de Vestingwet in 1874 kon Nijmegen eindelijk buiten de verdedigingswallen gaan bouwen. Vanwege nationale veiligheid en de positie als grensstad was de Nijmeegse vesting eeuwenlang cruciaal. Daarbuiten mocht niet gebouwd worden omdat de kanonnen een vrij schootsveld nodig hadden. Door de ommuring had Nijmegen in tegenstelling tot Arnhem de eerste industriële revolutie gemist.
Bij de aanleg van straten en woningen op de Hunnerberg mikte het stadsbestuur op terugkeerders uit Indië, rijke tabaks- en koffieplanters die zich de statige herenhuizen zouden kunnen veroorloven. In onze stad kwam immers in diezelfde periode ook de opleiding voor het KNIL, het Koninklijk Nederlands Indische Leger.
Het is een periode van oplevend nationalisme: het Rijksmuseum werd gebouwd, Koninginnedag werd ingesteld en de eerste voetbalinterland werd gespeeld.
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
De Batavierenweg is genoemd naar de woeste roodharige krijgers uit ons rivierengebied van rond de jaartelling. De Batavieren worden vaak als stamvaders van de Nederlanders gemystificeerd. Oppidum Batavorum was hun hoofdstad en lag rond de plek waar nu Valkhof en Kelfkensbos liggen. De Bataven waren onder andere bij de Romeinen in dienst als lijfwacht van de keizer, de zogeheten Keizerlijke garde, een elitekorps. Zij vormden Romeinse hulptroepen via contracten en fokten paarden die berijdbaar waren.
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
De Barbarossastraat is vernoemd naar Keizer Frederik I, bijgenaamd Barbarossa (Roodbaard), 1121-1190, die regeerde van 1152-1190. Hij liet in 1155 de door Keizer Karel de Grote in 775 gebouwde Burcht, die door de Noormannen grotendeels verwoest was, herstellen.
​
​